Sorko Advocaten

De Wet Affectieschade

Het is 3 september 2019. De scholen zijn net weer begonnen. Lieke Steeg, de jongste uit een gezin van vier, wordt op de terugweg van haar elfde middelbare schooldag doodgereden door een automobilist. Moeder Lydia, vader Wijnand en zus Floor blijven achter.

Het overlijden van een familielid zal over het algemeen niemand in de koude kleren gaan zitten. Dat het overlijden door een ander is veroorzaakt, doet hierbij een flinke schep bovenop. Voordat de nieuwe Wet Affectieschade op 1 januari 2019 intrad, kwamen hooguit de door de ouders gemaakte uitvaartkosten voor vergoeding in aanmerking. Het leed van de ouders en de zus zouden voor eigen rekening komen, ondanks de ingrijpende gebeurtenis. Met de invoering van de nieuwe Wet Affectieschade hebben naasten van slachtoffers die ernstig letsel lijden of overlijden door toedoen van een ander, op grond van artikel 6:107 lid 2 en 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een zelfstandig vorderingsrecht. Naasten verkrijgen hiermee een sterkere positie in civielrechtelijke dan wel strafrechtelijke (rechts)zaken.

Niet iedereen die een relatie heeft (gehad) met het slachtoffer komt hier echter voor in aanmerking. De wetgever heeft, teneinde discussies te voorkomen, een beperkte lijst van gerechtigden opgesteld. De vaste kring van gerechtigden bestaat uit de echtgenoot of geregistreerde partner, ouders, kinderen, degene die duurzaam door het slachtoffer werd verzorgd of juist degene die het slachtoffer duurzaam verzorgde, degene die duurzaam met het slachtoffer een gemeenschappelijke huishouding voerde en degene die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer stond, dat hij of zij uit eisen van redelijkheid en billijkheid als naaste dient te worden aangemerkt.

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat ouders Lydia en Wijnand een vordering kunnen instellen op grond van artikel 6:108 lid 4 sub c BW. Maar hoe zit het dan met zus Floor? Voor haar is geen aparte subcategorie in het leven geroepen. In beginsel zal haar leed dan ook niet voor vergoeding in aanmerking komen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zou zij in de laatste categorie geplaatst kunnen worden, de zogenaamde hardheidsclausule. Zus Floor zal dan moeten aantonen dat zij in een ‘hechte affectieve relatie’ stond tot Lieke. Eenvoudig is dat niet. Factoren die hierbij van belang zijn onder meer de intensiteit, de aard en de duur van de relatie. Het enkele feit dat Floor een goede relatie had met haar zusje Lieke is onvoldoende. Ondanks hun gezamenlijke sport en hechte vriendschap.

Een uitspraak van de rechtbank Den haag van 27 januari 2020 duidt aan hoe hoog de lat ligt. Een broer kreeg op grond van de hardheidsclausule zoals genoemd in artikel 6:108 lid 4 sub g BW de vergoeding toegewezen, omdat ‘hij en het slachtoffer naast broers ook beste vrienden en sinds een aantal jaar ook huisgenoten waren. Zij gingen bovendien samen naar de sportschool en gingen samen op stap’.

Maar wat als je wél beste vrienden bent, maar géén huisgenoten. Of wél huisgenoten, maar géén beste vrienden. Of wanneer je gewoon een gebruikelijke, goede band hebt met je broer of zus. Het laatste wordt niet aangemerkt als ‘affectieve relatie’. Voor het overige geldt dat aan de hand van de thans beschikbare jurisprudentie geen eenduidig antwoord kan worden geformuleerd. Mede vanwege de strengere toepassing van het recht, denk ik dat in genoemde situaties geen vordering zou zijn toegewezen. Wil een broer of zus het aangedane leed vergoed krijgen, maakt hij of zij dus vrijwel geen kans.

Dat de kloof tussen ouders en broer en/of zus onevenredig groot is, blijkt tevens uit een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 mei 2020. De aansprakelijke partij deed een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Hij stelde zich op het standpunt dat er geen sprake was van een affectieve relatie tussen het slachtoffer en diens moeder. Het slachtoffer en zijn moeder hadden immers al jaren geen contact. De rechtbank oordeelde echter dat tussen kind en ouder een onvoorwaardelijke (bloed)band bestaat en dat het verlies van een kind pijn en verdriet doet. De vordering van de moeder werd alsnog toegewezen.

Naar ik begrijp kan een ouder wegens een onvoorwaardelijke (bloed)band een vordering tot vergoeding van affectieschade indienen, ondanks de omstandigheid dat ouder en kind al jaren geen contact meer hebben. Een broer of zus daarentegen moet aan kunnen tonen dat zij ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis een affectieve relatie hadden, welke aan zeer strenge toetsing onderhevig is.

Concluderend, op basis van de huidige rechtspraak dient men er helaas vanuit te gaan dat broers en/of zussen niet vallen onder de hardheidclausule zoals bedoeld in artikel 6:107 lid 2 sub g respectievelijk 6:108 lid 4 sub g BW. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen broers en/of zussen een succesvol beroep doen op de Wet Affectieschade.

Geschreven door: Threesy Cijntje

Geraadpleegde bronnen:

  • Rb. Den Haag 27 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:450.
  • Rb. Gelderland 4 mei 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2436.
  • C. Roest, J.G. Keizer, ‘De wet affectieschade in de praktijk: duidelijke afbakening of onlosmakelijke discussies?’, TVP 2020/02.

< TERUG